Canadese Oehoe

Canadese Oehoe
(Bubo Virginianus subarticus)

Engelse naam: Northern/subarctic great horned owl
Lichaam Lengte: man: 51 cm, vrouw: 60 cm
Spanwijdte: man: 134 cm, vrouw: 143 cm
Gewicht: man: 700 – 1450g, vrouw: 1000 – 2500g
Ringmaat 20 mm
Geslachtsrijp: na 2 jaar
Broedtijd: voorjaar
Eieren: 2-4 eieren
Incubatietijd: ±28 – 30 dagen
Verspreiding: Noord Amerika en Canada

 

Algemeen
De Canadese oehoe heeft een duidelijk grijzig verenkleed tot grijsbruin of vaalgeel en gespikkeld. Het is een grote, krachtige uil met oorpluimpjes die groot zijn en rechtop staan. Hij heeft een lange vleugel die breed uitgestrekt is en uitloopt in een punt. De vleugelspanwijdte van het mannetje is 1.34 m, de grootte van de uil is 51 cm en het gewicht ligt tussen de 700 – 1450 gram. De vleugelspanwijdte van het vrouwtje is 1.43 m, de grootte van de uil is 60 cm en het gewicht ligt tussen de 1000 – 2500 gram.

Voedsel
Het voedsel van de Canadese oehoe bestaat uit kleine zoogdieren, vogels, amfibieën, insecten en andere ongewervelden. Onder zware weersomstandigheden willen ze zelfs wel eens een zwarte kraai grijpen.

Voortplanting
De Canadese oehoe graaft zijn nest meestal in de grond en soms worden oude nesten van roofvogels gebruikt. Oehoes paren aan het einde van de winter. Tijdens de baltstijd lopen zowel het mannetje als het vrouwtje met afhangende vleugels en beiden buigen voor elkaar, terwijl ze ondertussen flink schreeuwen. De 2 tot 4 eieren worden gelegd met een tussentijd van 72 uur. De broedduur is 28 – 30 dagen. Het vrouwtje wordt door het mannetje ’s nachts gevoerd. De uilskuikens vliegen goed vanaf een week of 10. De ouderzorg gaat door totdat de uilskuikens ongeveer 5 maanden zijn. Het eerste broedsel is meestal vanaf 2 jaar, heel soms ook vanaf 1 jaar.

Leefgebied
De Canadese oehoe komt voor van de Rocky Mountains tot aan de westkust van Canada tot aan de westkust van de Verenigde Staten. Ze leven in uitgestrekte open bossen van loof- en naaldbomen tot in de koudere delen waar alleen nog naaldbossen zijn. Daarnaast worden ze gezien in moerasbossen, akkers, grote parken, mangroven en bergachtige streken. In het algemeen op plekken waar grote open velden in de nabijheid zijn.